Groot Begijnhof
Rond 1560 wordt het begijnhof buiten de stadsmuren vernield. De begijnen trekken opnieuw naar de binnenstad, waar het Groot Begijnhof groeit. Ze kopen bestaande panden op en bouwen nieuwe woningen. Daardoor krijgt het Groot Begijnhof een uniek karakter in vergelijking met begijnhoven uit andere steden.
De kleine, gezellige straatjes van de begijnhoven ademen rust uit. Het is er erg aangenaam vertoeven en wonen in de huisjes, die beschermde monumenten zijn. De bewoners danken je trouwens voor het respecteren van hun privacy. Dankzij het typisch Vlaamse karakter en de aparte architectuur heeft het Groot Begijnhof een plekje op de UNESCO-lijst van werelderfgoed.
Een begijnhof was een kleine stad in een stad. Met een eigen bakkerij, brouwerij, verpleeghuis, kerk en bleekweides. Begijnhoven werden gesticht in de tijd van de kruistochten. Veel mannen vertrokken op kruistocht, maar keerden nooit terug. Zo ontstond een vrouwenoverschot van weduwen, wezen en vrouwen die geen passende echtgenoot vonden. Naar het klooster gaan was een oplossing want kloosters namen vaak alleen maar adellijke of gegoede vrouwen op.
Vrouwen die niet in de kloosters terecht konden of wilden, gingen samenwonen en voorzagen samen in hun levensonderhoud. Het grote verschil met kloosters was dat de begijnen de eeuwige geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid niet aflegden. Je was dus niet gebonden voor het leven, al was dat wel gebruikelijk.
Aanvankelijk behandelde de kerk hen als ketters, maar geleidelijk werden ze geaccepteerd, op voorwaarde dat ze een vroom leven leidden. Zo ontstonden de begijnhoven in Vlaanderen. Aan het hoofd van een begijnhof stond de grootmeesteres of grootjuffrouw. Zij werd in de organisatie en coördinatie van het dagelijks leven bijgestaan door meesteressen.
Er waren rijke, meestal adellijke begijnen, die zelf een huisje bouwden of kochten in het begijnhof. Minder rijke begijnen huurden bij deze eigenaressen een kamertje en verzorgden er het huishouden. Begijnen zonder bezit vonden een onderkomen in de conventen. Ze zijn vergelijkbaar met kloosters op kleine schaal. Ze werden meestal gesticht door weldoeners, om te garanderen dat er voor hen of hun overleden familieleden werd gebeden. Begijnen in de conventen moesten werken voor hun levensonderhoud. Zo werd het kantklossen vanaf de zeventiende eeuw een van de belangrijkste bezigheden. Het begijnhof speelde daarom een cruciale rol in de Mechelse kantproductie.
Het Groot Begijnhof van Mechelen ligt vlakbij Van der Valk Hotel Mechelen.